Kort verhaal: Allerheiligen – Wim Dekens

Christabel lag nu langzaam weg te rotten in een groot donkergrijs mausoleum dat voor een deel met mos en klimop was bedekt. Wolf deed de zware houten deur van de grimmige tombe open, stapte naar binnen en daalde de stenen trap af.

Halverwege hoorde hij iets ritselen. Iets levends. Een vluchtende rat waarschijnlijk. Wolf glimlachte in het donker. Christabel had een hekel aan ratten.

In de onderaardse crypte hing een smerige natte stank. Het donkerbruine aroma van rottend hout en ontbinding. Wolf stak een aantal kaarsen aan en liep toen naar de dichtstbijzijnde kist. Het deksel was bedekt met een dikke laag stof. Wolf tilde het zware deksel omhoog en hapte toen naar lucht.

Daar lag ze. De vrouw die hij beminde. Althans, wat er van haar over was. Christabel was al een tijdje dood.

‘O, Christabel…’ kreunde Wolf toen hij van de eerste schrik was bekomen. Hij knielde naast haar neer en stak zijn hand uit om haar aan te raken. ‘Ik ben zo blij dat ik je nog eens zie.’ Tranen deden zijn ogen glinsteren. ‘Ik heb je zo gemist.’ Meer kon hij niet zeggen.

Er verscheen een dromerige blik in zijn vochtige ogen. De herinneringen kwamen weer bij hem op. Hij deed zijn ogen dicht en zag…

…het hoge venster en daaronder Christabel die op het stenen altaar lag. Ze rukte vruchteloos aan haar boeien, terwijl ze wanhopig om Wolf riep. Haar mond was met bloed besmeurd.

Zeven monniken met kappen op stonden in een kring rond het altaar. Zes van hen hielden een houten kruis afwerend voor zich uit. De zevende hield in zijn rechterhand een zware hamer en in zijn linker een lange houten staak die voorzien was van een vlijmscherpe punt. De monnik stapte naar voor, hield de punt van de staak boven het hart van de vampier en tilde de hamer hoog boven zijn hoofd. Zijn gezicht stond grimmig. ‘Verlos haar van het kwaad!’ riep hij uit. En toen liet hij de hamer met volle kracht neerkomen. Recht op de bovenkant van de staak.

Christabel schreeuwde het uit van de pijn toen de staak zich als een bliksemschicht door haar hart boorde. Haar bloed spoot als een woeste fontein uit de wond omhoog.

De herinnering was zo levendig dat Wolf zich misselijk begon te voelen. Toen hij het bloed door de lucht zag vliegen, deed hij zijn ogen weer open.

Christabel droeg nog altijd hetzelfde kleed, maar haar verrukkelijke schoonheid was verdwenen. Haar huid was zo droog als perkament geworden en begon van haar schedel en haar botten los te komen. Haar tanden hadden een roestkleurige tint gekregen en er kropen insecten uit haar mond.

Wolf boog zich over haar heen en drukte zijn lippen op haar verdorde mond, in een poging haar op die manier weer tot leven te wekken. Maar Christabel verroerde zich niet. Ook haar ogen bleven dicht.

Wolf stak toen zijn hand onder haar rug en tilde haar heel voorzichtig op. Ze woog nog minder dan een bos hout. Haar hoofd hing slap achterover, zoals dat van een lappenpop. Wolf drukte het uitgedroogde lijk teder tegen zich aan en streelde haar lange haar. Verscheidene minuten hield hij haar zo vast, huilend als een kind.

‘Ik hou nog altijd zielsveel van jou,’ zei hij na een lange stilte. De tranen die over zijn wangen liepen, glinsterden als kristallen. Voorzichtig legde hij het lijk terug in de beschimmelde kist. ‘Slaap zacht, mijn donkere engel.’

Het was even over elven toen Wolf de tombe weer uitkwam en terug naar de ingang liep. Daar bleef hij heel even staan om een laatste blik op het kerkhof te werpen. De stenen engel keek weer dromerig naar de grond.

Ooit, dacht de jonge vampier bij zichzelf, zal ik vredig naast haar liggen. Over duizend jaar of zo. Maar nu nog niet. Per slot van rekening was hij nog maar vijfhonderd jaar oud. Hij draaide zich om en ging op jacht.

In een smerig donker steegje, nauwelijks een kilometer verderop, stortte hij zich op een dakloos zwevertje met witblond haar. Hij zag er nog vreselijk jong uit. Hij kon niet veel ouder zijn dan een jaar of acht. Zijn bloed was zo zoet als honing. De jongen probeerde zich los te rukken, maar Wolf was uiteraard veel sterker en al snel begon het zwervertje te sterven. Zijn verkleumde vingers klauwden naar de lucht, maar zijn bewegingen werden zwakker. Zijn hartslag vertraagde. Zijn gezicht werd bleker.

Ja, zo is het nu eenmaal. Midden in het leven worden we door de dood overvallen.

Wim Dekens (België, 1977) was op zijn achtste al bezig met het schrijven van verhaaltjes. Hij had toen al een voorliefde voor horror. Wim interesseerde zich ook mateloos voor film. Na het verlaten van de middelbare school wilde hij naar de filmacademie in Brussel, want Wim droomde ervan om filmmaker te worden. Maar van zijn ouders moest hij eerst een vak leren waarvan hij kon leven. Wim heeft dan maar journalistiek gestudeerd. In 1998 mocht hij als redacteur aan de slag bij de krant Gazet van Antwerpen. Daar heeft hij vijf jaar gewerkt. Enkele jaren geleden is Wim opnieuw begonnen met het schrijven van korte griezelverhalen.

Steun jij De Nachtvlinders met een kleine maandelijkse bijdrage?

2 gedachten over “Kort verhaal: Allerheiligen – Wim Dekens”

  1. Sfeervol verhaaltje inderdaad. Ik las op je blog dat dit verhaaltje eerdere pogingen tot publicatie niet heeft gehaald. Gelukkig nu dus wel, want dit is uitstekend leesvoer voor een herfstige dag als deze.

    Beantwoorden
  2. Ik heb niet zoveel met vampiers, maar ik heb dit met plezier gelezen 🙂

    Jongeman hoort trouwens aan elkaar en je zou op je woordherhaling kunnen letten. Je zou de naam Wolf al eerder kunnen introduceren, zodat je hem niet de hele tijd jongeman hoeft te noemen.

    Beantwoorden

Plaats een reactie