Kort verhaal: Er zit iets onder het bed - Anaïd Haen

Niks. Stilte. Of bijna stilte. Er beweegt iets onder het bed. Heel duidelijk. Het glibbert, eigenlijk...

Kort verhaal: Er zit iets onder het bed - Anaïd Haen

Er zit iets onder het bed. Mama zegt van niet, maar mama weet er niets van. Er zit iets onder het bed. Het is slijmerig. Het wil grijpen, grabbelen en trekken. Er zit iets onder het bed, zeker weten. Mama gelooft het niet. Nathan geloofde het ook niet. Nu is mama buiten naar Nathan zoeken, maar die ís helemaal niet buiten. Nathan is onder het bed getrokken. ‘Nathan?’ Niks. Stilte. Of bijna stilte. Er beweegt iets onder het bed. Heel duidelijk. Het glibbert, eigenlijk. Zo klinkt het bewegen: als glibberen. Alsof er bergen snot liggen waar doorheen wordt gezwommen. Net klonk het ook naar snot, toen Nathan eronder werd getrokken.

-

‘Stel je niet aan, Rogier,’ zei Nathan. ‘Er zit niets onder je bed. Dat bestaat niet. Bangmakerij voor kleintjes als jij!’ En om te bewijzen dat er niets was, zakte Nathan van het bovenbed naar beneden. Heel langzaam. Het was best donker, maar Nathans voeten en enkels waren duidelijk te zien toen ze zo naar beneden kwamen. ‘Zie je mijn voeten, Rogier? Pák ze dan!’ Hij zakte verder en verder en sloeg het onderste matras gewoon over. Hij was lang, Nathan; als hij naast het bed stond, kwam zijn hoofd tot boven het bovenste bed uit. Meestal stond hij wel even op het onderste matras als hij naar beneden kwam, maar dat deed hij deze keer niet. Hij zakte gewoon door. Zijn voeten zakten tot voorbij het onderste matras, kwamen bijna op de grond. Zijn hoofd kwam tevoorschijn, met een brede grijns. ‘Gaat het nog, kleintje?’ vroeg hij plagend. Opeens slaakte hij een kreet. ‘Nathan?’ ‘Mijn enkels!’ ‘NATHAN!’ En toen trok Nathan zijn voeten weer op, zette ze op het matras, dook gierend van de lach op bed, zijn lange lijf dichtbij, zijn armen stevig vast. ‘Ik plaag je maar, broertje!’ ‘Nathan?’ ‘Ja?’ ‘Er zit echt iets onder het bed!’ ‘Ja, tuurlijk! En ik ga nu even plassen en dan gaan we slapen, het is hoog tijd.’ En Nathan stapte uit bed. Het ging heel snel. Hij stond even rechtop, heel even maar. Met zijn rug naar het bed. Toen leek het of hij voorover dook. Zijn hoofd kwam op de grond terecht en dat klonk als de stenen bloempot van oma, die brak toen het skateboard ertegen aan reed. Stil, heel stil, gleed Nathan onder het bed. Als laatste verdwenen zijn armen en handen. Er klonk nog een geluid alsof iemand zijn neus ophaalde, toen werd het stil.

Het gillen duurde tot mama kwam.
Mama, die niet geloofde dat Nathan onder het bed was getrokken.
Mama, die gewoon voor het bed bleef staan, er zelfs onder keek.
Mama, die zei: ‘Houd je rustig, Rogier! Nathan is gewoon naar buiten geglipt, hij neemt je in de maling!’
Mama, die eerst in huis op zoek ging naar Nathan en Nathan niet kon vinden, terwijl ze altijd alles vond, ook niet toen ze riep: ‘Dit heeft lang genoeg geduurd, Nath! Je broertje is bang!’
Mama, die buiten ging zoeken. Want Nathan was al zo groot, die glipte ook heus wel eens naar buiten.
‘Laat me niet alleen, mama!’
‘Natuurlijk niet, lieverd. Mama gaat gewoon buiten op straat even kijken waar Nathan is.’
‘Nathan is niet buiten, hij is onder het bed getrokken. Ik zág het!’
‘Rogier, toe! Nathan neemt je in de maling, hij is gewoon even naar buiten gegaan. Mama gaat hem naar binnen halen.’
En toen een aai en een dikke kus en nu is mama buiten. Al heel lang. En onder het bed klinkt het alsof er een pan dikke soep sloom staat te koken. Waarbij van die dikke bellen omhoogkomen en dan blobben ze kapot.

Plassen.
De wc is zó ver weg.

Anaïd Haen won in 2010 de Unleash Award en organiseert de verhalenwedstrijd Fantastels.