Kort verhaal: "Papa, ik kan niet slapen" (Jan Wessels)

“Hoe kom je er toch bij? De boeman bestaat niet. Dat heb ik je toch al heel vaak verteld?” Een kort horrorverhaal van Jan Wessels

Kort verhaal: "Papa, ik kan niet slapen" (Jan Wessels)

“Ik kan niet slapen papa,” hoorde Sander zijn zoon zeggen. Nog half in slaap draaide hij zich om. Lars stond naast hem. Zijn knuffel Timmie stevig vasthoudend. Dit was de derde keer deze week en hij was het nu wel een beetje zat. Hij moest zich inhouden om niet te zeggen dat hij zich niet moest aanstellen. De jongen was verdorie al weer vier, dus werd het hoog tijd dat hij door moest hebben dat er geen monsters en boemannen bestonden. Want daar maakte Lars hem vaak wakker om. Een geluid op de gang, of een schaduw wat langs het raam gleed. Lars dacht dan dat het een monster of de boeman was die hem een ongewenst bezoek kwam brengen. Met een zucht ging Sander rechtop zitten. Kim lag nog rustig te slapen en snurkte zelfs. Morgen zou hij haar daarmee tijdens het ontbijt mee treiteren. Ze kon er totaal niet tegen om te horen dat ze 's nachts liep te ronken. “Wat is er jongen?” vroeg hij met krakende stem. “Ik hoorde voetstappen op de gang, papa,” zei Lars, zijn beer nog steeds flink in zijn armen geklemd. “Volgens mij is het de boeman.” “Hoe kom je er toch bij? De boeman bestaat niet. Dat heb ik je toch al heel vaak verteld?” Sander ging op het randje van het bed zitten en pakte zijn zoon bij zijn schouders. “De boeman en monsters zijn niet echt. Je hebt vast gedroomd, lieverd.” Toen pakte hij zijn hand. Deze was nat van het zweet. “Kom, ik breng je weer naar bed.” “Blijf je dan bij me tot dat ik slaap.” Hier was hij al bang voor. Elke keer als Lars gedroomd had moest hij naast hem op de grond gaan liggen tot dat hij weer in slaap was gevallen. “Is goed jongen, maar ik wil wel dat je de volgende keer niet gelijk naar ons toe komt. Het moet een keer zijn afgelopen met die monsters en boemannen.” Lars keek angstig en drukte Timmie weer tegen zijn borstkas. Even stond hij stil en leek na te denken. Toen na een diepe zucht zei hij; “Is goed papa.”

Het was half vier. Hij moest in slaap gevallen zijn op de grond naast Lars want toen hij de slaapkamer met zijn zoon verliet was het toch echt kwart over twee. Zijn rug deed zeer en voelde een lichte hoofdpijn opkomen. Al strompelend liep hij de slaapkamer binnen. Het was donker. Op de tast liep hij naar zijn kant van het bed. Nog nooit had hij zo naar zijn bed verlangd als nu. De pijn in zijn hoofd werd naarmate hij zijn bed naderde erger. Hij moest nodig slapen. Net toen hij er in wilde stappen voelde Sander een ijzige hand of iets wat daar op leek zijn enkel vastpakken. Even wankelde hij, maar hij kon nog net zijn evenwicht bewaren. Opeens sneed een scherp voorwerp zijn achillespees door en hij viel voorover op het bed. Zijn hand raakte iets kleverigs aan. Het voelde stroperig en warm. Ondanks de pijn in zijn enkel probeerde hij er achter te komen wat het was. Toen zijn handen verder tastten werd hij steeds angstiger. Het was bloed. Kims bloed. Ze lag stil in het bed. Sand
er werd radeloos. “Kim, Jezus Kim word wakker,” riep hij maar wist dat ze niet meer leefde. Langzaam kon hij zien wat er was gebeurd. Haar keel was door gesneden. Ze lag in een poel van bloed, met geopende ogen staarde ze naar het plafond. Achter hem kwam iets van onder het bed tevoorschijn. Een lange figuur waarvan de contouren alleen zichtbaar waren. Het moest meer dan twee meter lang zijn. In zijn ene hand hield hij een lang mes vast, in het andere een  Humphrey Bogart gleufhoed.
Sander klom ondertussen over zijn overleden vrouw. Zijn handen gleden over haar met bloed besmeurde lijf.
Zijn hart ging te keer.
Door de plakkerige substantie kreeg hij geen grip.
De pijn gierde door zijn hoofd.
Aan de andere kant van het bed aangekomen probeerde hij te gaan staan. Zijn doorgesneden achillespees bemoeilijkte deze handeling. Nog net kon hij zich vasthouden aan de klerenkast die ze vorig jaar op de meubelboulevard voor een koopje hadden gekocht.
Hij moest hier weg.
Snel.
Het lange figuur liep om het bed. Doordat het zich door de kamer bewoog werd zijn gezicht met vlagen zichtbaar. Het leek nog het meest op de kop van een boxer. Een gerimpelde huid en een platte snuit.
“Zo Sander,” zei de boxer figuur half blaffend. “Dus jij gelooft niet meer in monsters en de boeman?” Een klodder slijm gleed langs zijn mondhoek, via zijn hals op de grond.
Sander hapte naar lucht. Het was allemaal nogal ongeloofwaardig. Hij moest dromen. Anders kon hij het niet verklaren. Elk moment kon hij wakker worden op de grond naast zijn zoon. Dan was het over en kon hij weer verder slapen.
“Nee Sander, je droomt niet. Dit is de bittere waarheid.” De boxer hield het mes voor zich. “Door jou gaan mensen weer geloven in de boeman en monsters die door de nacht zwerven op zoek naar vlees besmeurd met angst.”
Sander probeerde naar de deur te komen, maar de pijn in zijn been maakte het bijna onmogelijk. Al hinkelend deed hij een laatste poging. Het lange figuur versnelde zijn pas en greep hem bij zijn arm. “Nee Sander, jij blijft hier. Ik ben nog niet klaar met jou.”
“Wat wil je van me?” vroeg Sander. Wanhopig probeerde hij los te komen, maar de boxer figuur hield hem te goed vast.
“Ik wil dat door jou mensen weer gaan geloven in de boeman en monsters. Jullie zijn ons vergeten en dat moet veranderen.” Het snoof de lucht op alsof het iets wilde ruiken. “Wij leven van jullie angst en dat is in deze tijden nogal zeldzaam.”
“Wat kan ik daar aan doen?”
“Door jou gaan mensen weer geloven?”
“Hoe in Godsnaam?” vroeg Sander, bang om het antwoord te horen. Zijn lot was hetzelfde als Kim. Daar was hij zeker van. De boxer zou hem niet laten gaan.
“Door je op te offeren,” zei het figuur en snoof nogmaals de door angst vervuilde lucht op. “Vrijwillig of niet.” Sander keek in de ogen van de boxer. Het kon zijn angst ruiken, proeven en zien. Het teerde op de angst van anderen en die anderen geloofden niet meer in hem.  “Ik prefereer het laatste.” Het begon te grijnzen. Zijn bek werd enorm breed en zijn tanden werden ontbloot. “Want ik ben de boeman en nu geloof je in mij.” Toen opende het zijn bek en alles werd zwart.

Jan Wessels is vijfendertig en woont in Zwolle. Hij schrijft nu zo ongeveer zeven jaar en doet dit vooral voor zichzelf, maar is minstens zo benieuwd wat anderen van de verhalen vinden. In de verhalen, die vooral griezel, fantasie en sf bevatten, kan hij veel van zichzelf kwijt. Voorbeelden zijn oude meesters zoals Lovecraft en Poe, maar ook Barker en natuurlijk King. In de korte en lange verhalen wil Jan de lezer laten griezelen en verbazen.