Kort verhaal: Terug van Vakantie - Django Mathijsen
In de hand van de klusjesman glom een knipmes. Ik hoorde het lemmet door mijn hawaïhemd heen snijden.
De kleuter voor me op de loopband had een zwarte huidskleur. Hij trok aan de hand van zijn moeder en wees naar rechts. “Vleugteug, vleugteug...” Hij zwaaide en sprong alsof hij probeerde op te stijgen.
Door de ruiten die van vloer tot plafond reikten, zag ik de schittering op het taxiënde vliegtuig. Het felle licht stak in mijn ogen. Ik haalde de zwarte zonnebril uit de borstzak van mijn Hawaïhemd en zette hem op.
De moeder bukte. “Pappa komt ons halen met de auto.”
“Otowotowoto...” Zijn stem schalde door de terminal.
De moeder keek achterom, drukte haar lippen opeen en haalde haar schouders op.
Ik glimlachte, hief mijn hand en schudde het hoofd.
Er verscheen een frons op haar gezicht, die al snel plaats maakte voor een glimlach.
-
“Waarheen?” vroeg de taxichauffeur toen ik naast hem ging zitten. Hij zette de taximeter op nul.
Ik wreef door mijn baard. Volgens het klokje op het dashboard was het kwart voor tien. Ik glimlachte. Mooi, dan kon ik nog een stukje van de ochtendmis meekrijgen voordat ik naar huis ging.
“Naar de basiliek graag.”
De taxichauffeur knikte en zette de auto in gang. Hij drukte op de knop van de microfoon en meldde zijn bestemming.
“De basiliek,” prevelde hij voor zich uit. “Daar breng ik niet veel mensen naartoe, rechtstreeks vanaf de luchthaven. Hebt u daar werk te doen?”
“Werk?” Ik lachte en schudde mijn hoofd. “Welnee, maar het is wel terecht om na een heerlijke vakantie eerst de Grote Baas daarboven te gaan bedanken.”
“O, bent u er zo een?” De taxichauffeur schoot in de lach.
“Wat voor een?”
“Ach, laat maar. Domme opmerking.” De taxichauffeur maakte een wegwuivend handgebaar. “Ja, op zo’n mooie dag als vandaag ben je dankbaar dat je leeft. Dat hebben we ook verdiend na dat kutweer van de laatste weken.” Hij keek opzij. “Zo te zien bent u naar de zon gevlogen.”
“Klopt.” Ik wreef over mijn wang. “Ik had hard een kleurtje nodig. Ik ben normaal gesproken altijd binnen.”
“Kantoorbaan? Da’s klote. Ik heb lang op de gemeente gewerkt. Formuliertjes verwerken in zo’n stoffig kantoortje. Word je niet vrolijk van. Nee...” Hij tikte op zijn stuurwiel alsof hij een paard op zijn hals klopte. “Geef mij maar een eerlijk baantje.”
-
De taxi stopte op het plein voor de basiliek. Ik opende het portier en kon het Gregoriaanse koor al horen. Ik strekte mijn been en trok mijn portemonnee uit mijn broekzak. “Asjeblief,” zei ik. “Is goed zo.”
“Bedankt, meneer,” riep hij uit. “Doe de groeten aan uw Grote Baas.”
“Doe ik.” Grinnikend stapte ik uit en besteeg de trappen voor het gebouw. Tussen de glas-in-loodramen was een grote deuropening met twee houten poorten. Een ervan stond op een spleet open.
Ik draaide me om en keek het plein rond. De taxi voegde al in tussen de auto’s op de weg. Zonlicht straalde op de bladeren van de populieren. Een windvlaag liet de takken zwaaien. Mijn haren waaiden voor mijn ogen. Ik streek ze met twee handen naar achteren.
Aan de overkant van de straat ging een vrouw een kapsalon binnen. Een stukje verderop raasden kinderen in skelters over het trottoir. Ik zuchtte, keerde me om en ging door de poort.
Het was alsof de duisternis en het koorgezang me opslokten. Het orgel liet de vloer onder mijn voeten dreunen.
Ik knipperde, maar zag alleen maar zwart. Ik zette mijn zonnebril af en liet hem in mijn borstzak glijden. Nu kon ik het licht zien binnenvallen door de glas-in-loodramen. Het koper van het orgel schitterde.
De Kerk was bijna driekwart vol. Ik ging zitten op de hoek van een bank achteraan en keek naar de pastoor in zijn witte gewaad op het preekgestoelte. Voor ik het wist, was ik verzonken in de liturgie.
Een oud vrouwtje met een kromme rug ging over het gangpad van rij tot rij. Ik herkende haar als mevrouw De Bruin. Bij elke rij reikte ze een gevlochten rieten schaal aan. De collecte was voor de restauratie van het Jezusbeeld dat normaal altijd boven de preekstoel hing.
Ik trok mijn portemonnee uit mijn broekzak en keek erin: een stapeltje briefjes en wat kleingeld. Ik had nog vrij veel over van mijn vakantiegeld.
Mevrouw De Bruin gaf mij de schaal. Ik trok alle briefjes uit mijn portemonnee en legde ze in de schaal. Daarna schudde ik het kleingeldvak leeg. Mijn vakantie was over. Ik had dit geld niet meer nodig.
Ze keek me aan met een frons. De frons veranderde in een glimlach. Ze knikte.
-
Terwijl het orgel de kerk liet schudden, schuifelden de mensen naar buiten. Ik bleef zitten, sloot mijn ogen en liet de muziek door mijn lichaam spoelen. Lang had ik het orgel niet gehoord.
Een tik op mijn schouder! Ik schrok wakker en opende mijn ogen. De orgelmuziek was weg.
Een kale man in een wit gewaad keek glimlachend op mij neer. “We hebben je gemist, Jesse.”
Ik zuchtte. “Pastoor Rodman. Neem me niet kwalijk. Ik ben blijkbaar in slaap gevallen.”
“Geeft niet. Fijn om te zien dat je je thuis voelt.”
Ik wilde opstaan. Mijn knieën voelden zwaar aan. Ik zette mijn handen op de rugleuning van de bank voor mij en trok me overeind. “Tjonge, ik ben stijf geworden van het zitten.”
Toen ik overeind stond, strekte ik mijn benen en draaide me naar links. Mijn onderbenen tindelen alsof er rode mieren doorheen krioelden. Mijn knieën knakten. “Het was een mooie mis, pastoor. Maar nu moet ik weer eens gaan.”
De pastoor stapte achteruit om plaats voor mij te maken. Achter hem zag ik de koster, de klusjesman en mevrouw De Bruin. Allen keken mij glimlachend aan.
Ik tilde mijn rechtervoet op. Hij was loodzwaar. Ik greep de rugleuningen van de twee banken vast om me overeind te houden. Houterig zette ik mijn rechtervoet weer neer. Het tintelen steeg tot boven mijn knieën. Ik glimlachte. “Mijn benen slapen nog.”
“Dat effect hebben zijn preken ook altijd op mij,” zei de klusjesman. Een uitgedoofd sigaarstompje bungelde in zijn mondhoek. Roken was verboden in de kerk.
Mevrouw De Bruin porde hem met haar elleboog.
“Waar wil je naartoe, Jesse?” vroeg de pastoor.
“Naar huis.” Ik tilde mijn linkervoet op. Hij voelde nog stijver aan dan de andere.
“En waar is dat?”
Ik fronste. Waarom keken ze me allemaal zo aan? Er ging een angstgolf door me heen. Ik duwde me los van de rugleuningen en wankelde het gangpad op, mijn armen wijd om mijn evenwicht niet te verliezen.
Mijn pasjes waren kort, mijn enkels en knieën stijf. Waarom weigerden ze te bewegen? Ik liep als iemand met een spierziekte. Maar in ieder geval liep ik.
De linkerpoort stond wagenwijd open. Ik zag het zonlicht, de wenkende populieren.
Weg moest ik, naar buiten, weg van hier...
“Waarom blijf je niet, Jesse?” hoorde ik de stem van de pastoor achter me.
Ik naderde de poort. Maar het tintelen steeg op. Ik voelde het al in mijn heupen. Mijn pasjes werden kleiner.
Het zonlicht, de populieren... ik moest het halen.
Het tintelen in mijn heupen werd erger. “Wat is er met mijn benen?” Mijn stem galmde door de kerk. “Wat hebben jullie gedaan?” Ik schuifelde op de poort af.
Het tintelen steeg tot mijn buik. Mijn benen wilden nauwelijks nog bewegen.
“Grijp hem,” riep de pastoor achter mij.
Ik stak mijn armen uit naar de poort. Zij begonnen ook al te tintelen. Mijn benen voelde ik niet meer. Ik begon voorover te vallen.
Twee paar armen om me heen. Ik zag de sigaar van de klusjesman rechts naast me. Ik rook zijn stinkadem.
“Nee! Laat me gaan!” Ik wilde hen wegslaan, maar mijn armen weigerden dienst.
Ik werd achterover getrokken en zag de gewelven boven me. “Wat hebben jullie me gegeven?”
De klusjesman en de koster legden me neer. Mijn armen reikten nog steeds voor me uit.
“Help! Ze hebben me vergiftigd!” Ik voelde de koude grond onder mijn rug.
“Gauw dichtgooien.” De pastoor wees naar de poort.
Mevrouw De Bruin liep ernaartoe.
“Help!” riep ik uit volle borst. Ik voelde het tintelen in mijn mond. “Help!”
De knal galmde door de kerk toen mevrouw De Bruin de poort sloot. De bundel zonlicht die daardoor de kerk binnenviel was plotseling weg.
“Trek hem die kleren uit,” zei de pastoor.
“Nee!” Mijn stem sloeg over. “Laat me met...” Mijn lippen bewogen niet meer.
“Rustig maar, Jesse,” zei de pastoor. “Je kunt je lot niet ontlopen. Je bent van ons.”
“Aah!” schreeuwde ik.
De koster en de klusjesman trokken mijn schoenen en sokken uit. Ze trokken zo hard aan mijn broek dat ik een naad hoorde scheuren.
Ze rukten aan mijn hawaïhemd. Ik hoorde mijn zonnebril op de grond vallen. Door de stand van mijn armen kregen ze het hemd niet uit.
Ik wilde gillen, maar er kwam geen geluid meer uit mijn keel.
“Tsjak!” hoorde ik. In de hand van de klusjesman glom het lemmet van een knipmes.
Ik probeerde me schrap te zetten, maar mijn spieren voelden aan alsof ze van hardhout waren.
De klusjesman bewoog het knipmes omlaag.
Ik wilde mijn ogen sluiten, maar ik kon niet.
Ik hoorde het lemmet door mijn hawaïhemd heen snijden.
De klusjesman gooide mijn hemd in repen opzij. Daarna bukte hij zich en tilde mijn onderlichaam op.
Zweet van het voorhoofd van de koster droop op mijn kruis. Hij greep mijn onderbroek en rukte hem omlaag.
Ik wilde het uitschreeuwen: “Jullie hebben het recht niet. Jullie moeten me met rust laten.” Ik wilde hen van me afslaan. Om hulp schreeuwen. Maar ik kon me niet meer bewegen: mijn ledematen, mijn borst, mijn lippen, mijn ogen... alles was zo onbeweeglijk als hardhout.
De pastoor gaf de koster een wit stuk stof aan. Een toga.
Terwijl de klusjesman me optilde, trok de koster mij de toga aan.
Daarna gaf de pastoor de koster een paar sandalen.
-
Ik sta weer op het voetstuk waar ik al eeuwen heb gestaan. Hier, boven het preekgestoelte, kijk ik op de hele kerk neer, mijn armen eeuwig voor me uit gestoken.
Een groepje mensen staat voor in de kerk naar me te staren.
“Ik ben blij dat hij weer terug is,” zegt een oud vrouwtje. “Zonder Jezus die ons naar binnen wenkt, is de kerk niet hetzelfde. En die restauratie heeft zo lang geduurd.”
“Hij is er mooi van opgeknapt,” zegt een oude man.
“Ja, die vakantie heeft hem goedgedaan,” zegt de pastoor met een glimlach.
Lachend lopen de mensen het gangpad af naar de geopende poort. Een bundel zonlicht valt naar binnen. Erin zie ik de schaduwen van de wenkende populierentakken.
Django Mathijsen is auteur, ingenieur, wetenschapsjournalist, jazzorganist en componist. Hij schreef ruim driehonderd artikelen en werkte als robotdeskundige bij Robot Wars en TechnoGames. Als auteur heeft hij onder meer de Grote Brugse Boekhandel Fantasy Award, de NCSF-prijs en twee Unleash Awards gewonnen. In 2010 heeft BoF zijn bloedstollende sciencefictionthriller ‘Mando Vidé en het Robotbevrijdingsfront’ uitgegeven. Hij jureert Fantastels en heeft samen met Anaïd Haen de eerste thrillerroman geschreven over WikiLeaks: ‘Codenaam Hadsadah’.
Heb je ook een kort griezel/horrorverhaal geschreven? Stuur hem in!
Meer over: Kort Verhaal