The Meg, Fallen Kingdom en de traditie van eco-horror
Sinds de jaren 70 van de vorige eeuw is de strijd tussen mens en natuur een alomtegenwoordig thema in het horrorgenre.
Sinds de jaren 70 van de vorige eeuw is de strijd tussen mens en natuur een alomtegenwoordig thema in het horrorgenre. Deze zomer streed de mens tegen de grootste haai allertijden in The Meg en de zoveelste dino-uitbraak in Jurassic World: Fallen Kingdom. Wat mij vooral opviel is hoe weinig lering de makers van deze monsterfilms hebben getrokken uit zo’n 45 jaar ecohorror. In een van de eerste films in het genre, Frogs (1972), zegt Jason Crockett (Ray Milland): “I still believe that man is master of the world”. Crockett sterft een pijnlijke dood voor zijn megalomanie.
In de vele ecohorrorfilms die volgde was de materialistische mens met zijn hebzucht en onstilbare honger naar macht overduidelijk het monster dat getemd moest worden om hoop te houden op een rooskleurigere toekomst voor de aarde. The Meg laat echter zien dat ondanks de steeds diepere ecologische crisis, de mensheid nog altijd aan dezelfde megalomanie lijdt als Jason Crockett.
Telkens weer in horrorfilms zegeviert de wetenschap en technologie over de natuur. Weinig filmproducenten hebben geluisterd naar Ian Malcolm in de originele Jurassic Park. In 1993 legde hij al uit waar de moderne mens de fout in gaat: er wordt niet goed nagedacht over de lange termijn effecten van de technologische ontwikkelingen die voortkomen uit wetenschappelijke ontdekkingen. De nadruk ligt te veel op het snel omzetten van uitvindingen in winstmakende producten. In Fallen Kingdom komt Malcolm terug om deze boodschap met klem te herhalen.
Hij waarschuwt dat als we doorgaan met het commodificeren van wetenschappelijke kennis er cataclysmische veranderingen zullen plaatsvinden op aarde die ons snel tot de poorten van de dood zullen brengen. De mens is op dit moment druk bezig zijn eigen ondergang te bewerkstelligen. Gezien Malcolms woorden leek het me tijd om eens terug te blikken op een aantal ecohorrorklassiekers, om te achterhalen wat deze vaak low-budget shockers zo aangrijpend maakte in vergelijking tot groot-groter-grootst spektakels als The Meg.
De film waaraan ik het eerst moest denken was Phase IV (1974) van Saul Bass. Phase IV gaat over mieren die de aarde veroveren op de mens, en over kosmische evolutie. Maar het gaat ook over een revolutie in het bewustzijn van de mens. Er vindt een reünie plaats van mens en natuur na eeuwen van vervreemding. Phase IV was echt van z’n tijd. Naast de aandacht voor ecologische thema’s in horror en sciencefiction verschenen er begin jaren 70 ook veel populairwetenschappelijke boeken over de aanstormde ecologische crisis. Een van de ecologische wetenschappers in Phase IV vat de zeitgeist samen als hij zegt dat de mensheid slechts één kans heeft. Eén kans om te achterhalen wat de mieren willen; één kans om de mensheid te redden.
Drie jaar later verscheen Day of the Animals (1977) over de cfc uitstootproblematiek voortgebracht door de westerse gemakzuchtcultuur. In deze film is de ozonlaag zodanig aangetast dat de dieren woedend in opstand komen tegen de mens om de aarde te redden. De mens overleeft de dierenrevolutie, maar alleen door opnieuw haar kennis en technologie destructief in te zetten. Beide films bevatten een pessimistische boodschap: verander of verga. Ze lijken gemaakt door gewetens-gedreven filmmakers die de mens graag een tweede kans willen bieden door ze wakker te schudden.
Maar waarom zou het bioscooppubliek geconfronteerd willen worden met de zelfvernietigende aspecten van hun levensstijl? Film is toch vooral entertainment? Zo’n koude cinematografische douche kan nooit bevallen. Volgens Stephen King (in Danse Macabre) is horror juist aantrekkelijk omdat het uiting geeft aan gedeelde maar vaak niet openlijk erkende angsten in de samenleving. Gezien het succes van ecohorror sinds de jaren 70, lijkt het erop dat het destructieve effect op de natuur van de westerse mens één van de meest gedeelde en meest onderdrukte angsten is geworden. We weten eigenlijk allemaal dat de menselijke grootheidswaanzin moeder natuur eeuwenlang heeft uitgebuit en vervuild, en dat we nu voorbereidingen treffen voor de apocalyptische genadeklap.
Toch willen we het ook niet weten. De natuur is unheimlich geworden, een dus een bron van angst. Ergens op de grens van ons bewustzijn weten we dat wij onderdeel zijn van de natuur, net als de bloemen, beesten, oceanen, bergen en besmettelijke ziektes die we overal tegenkomen.
In Prophecy (1979) benadrukt de inheems Amerikaanse activist John Hawks (Armand Assante) dat de mens een inherent onderdeel is van het ecosysteem en zichzelf aantast als ze de natuur schaad. Maar in de westerse industriële samenleving is de natuur gereduceerd tot grondstof waarmee we onze cultuur opbouwen, in plaats van de primaire voedingsbodem van ons bestaan. De eigenaar van de vervuilende papierfabriek in Prophecy, Bethel Isley (Richard Dysart), wijst onderzoeker Robert Verne (Robert Foxworth)erop dat zijn rapport over de milieuvervuiling gedrukt zal worden op zijn papier. We zijn allemaal schuldig aan de ondergang van de aarde omdat we onze ware aard vergeten zijn.
In Kingdom of the Spiders (1977) is de menselijke megalomanie ook de duivelse kracht die overwonnen moet worden. De boeren bestrijden insecten met chemicaliën om hun winstmarges te verhogen, met als gevolg dat de spinnen zich evolueren tot menseters en uiteindelijk een hele stad in hun rag vangen.
In Long Weekend (1978), vermoord de stedeling Peter uit doodsangst voor dieren zijn vrouw Marcia, tijdens hun weekendje weg aan de ongerepte Australische kust. Ecohorror is aantrekkelijk omdat we tijdens de 90 minuten in de bioscoop even een kijkje mogen nemen in het aller duisterste kamertje van onze ziel. Daar schuilt ons intuïtief besef dat we na eeuwen van gestage vooruitgang op de snelweg naar de ondergang zijn beland.
Theodore Roszaks boek Where the Wasteland Ends kwam uit in hetzelfde jaar als Frogs (1972). Hierin beweert de Amerikaanse eco-filosoof dat het eco-apocalyptisch tijdperk waarin wij ons bevinden het resultaat is van de menselijke ontwikkeling van een kunstmatig milieu: de megalopolis, zoals Roszak het noemt, broedplaats van onze wetenschap en cultuur, trots van de westerse samenleving: London, Berlijn, Parijs, New York, Los Angeles, Tokyo, de Hollandse Randstad. Hier hoor en ruik je overal de menselijke macht over de natuur – tot in de meest irritante geluiden en geuren die onze samenleving en ons lichaam vervuilen.
In de megalopolis heeft de mens zich vrijwillig vervreemd van de natuur in naam van luxe en comfort. De natuur is zelfs onwelkom geworden. Sneeuwstormen zorgen voor files; boombladeren leggen het treinverkeer plat; insecten zijn een plaag voor de glanzende supermarktgroenten, regenbuien verrotten de fundering van onze dure woningen, met desastreuse gevolgen voor onze hypotheek. De sociaaleconomische instituten die we hebben opgebouwd om ons dagelijks comfort te maximaliseren hebben ervoor gezorgd – aldus Roszak – dat de westerse mens zijn materialistische levensstijl is gaan zien als een primaire levensbehoefte. Door het minimaliseren van ongemak, heeft de westerse mens zich ook vervreemd van de vergankelijkheid van alles in het leven, dus ook de natuur.
In Day of the Animals legt professor MacGregor uit: “You know, all living things die; everything evolves in, and out”. In Fallen Kingdom voegt dr Malcolm hier aan toe dat de mens op dit moment hard bezig is zijn evolutie uit te versnellen. Denk eens aan het woord natuurramp. Een natuurramp is in principe gewoon een natuurlijk fenomeen. Wat het rampzalig maakt is het effect op ons kunstmatig milieu. In een wereld waarin welzijn voornamelijk wordt gemeten aan de hand van materiele rijkdom, en waarin goederen de voornaamste variabelen zijn in een winst-gedreven economie, is elke vorm van materiele schade ook mentaal niet te verdragen. Zolang de verstedelijking zich als een warme deken over de aarde uitspreidt, zullen moeilijk te temmen natuurlijke fenomenen onwelkom zijn. Wortels zijn de levensaders van een boom, maar de vijand van elke wegwerker.
Eco-horror gaat over de vaak paradoxale inzichten die voortkomen uit de botsing tussen de destructieve aspecten van de westerse levensstijl en de noodzaak moeder natuur te omarmen om het voortbestaan van de mens te garanderen. Het tragische verhaal van Christopher McCandless, in Into the Wild, illustreert goed hoe ver de mens vervreemd is van de natuur. McCandless trekt de wildernis in omdat hij het gezapige leven in de megalopolis zat is. In het kunstmatige milieu worstelt hij met zijn geweten. Maar als hij zich uiteindelijk in de meest afgelegen wildernis bevindt, begint hij meteen met een kleinschalige reconstructie van de megalopolis: hij maakt een huis van een bus wrak, richt een keuken in, bouwt een douche en fantaseert over een samenleving. Zijn dood aan de hand van een giftige plant spreekt boekdelen.
Eco-horrorfilms hebben de kracht het publiek tijdelijk bewust te maken van de noodzaak mens en natuur weer met elkaar te verenigen. In de duisternis van de bioscoop is het makkelijk om voor de dieren en planten te juichen tegen de megalomane mens. Maar zodra de film is afgelopen stroomt het publiek de straten van de megalopolis weer op, en is de natuur ver te zoeken. Een openluchtbioscoop in het bos lijkt me geen oplossing, dan spreid het kunstmatige milieu zich alleen maar verder uit. Misschien moet The Meg gewoon opnieuw gemaakt worden maar dan niet met de Megalodon maar de Megalopolis als het monster.
Meer over: Horrorfilms, eco-horror, Horrortips, Jurassic World / Jurassic Park