Kort Verhaal: Tsathoggua, het verboden boek (Jan Wessels)

Het verhaal wat u nu gaat lezen is niet het werk van een geschifte schrijver die zijn bizarre fantasie de vrije loop laat. Nee, dit krankzinnige verhaal is echt gebeurd. Het is te bizar voor woorden en ik raad u aan om het niet te lezen. Maar u vraagt zich natuurlijk af waarom staat het dan op papier. Dit is terecht want wat is de reden om zo iets op te schrijven. Nou, ik zal het u vertellen. De hoofd persoon heeft mij persoonlijk benaderd om deze vreemde gebeurtenissen voor hem te noteren. Niet voor anderen om te lezen, maar meer voor hem zelf. Op die manier kon hij het terug lezen en hem er aan herinneren dat het leven te kostbaar is om ze snel voorbij te laten gaan.
Het verhaal vond zijn oorsprong precies twee maanden geleden, toen Anton van Pijkeren een huis te koop zag staan aan de Waterstraat, tegenover de stadsmuur in het centrum van Zwolle. Hij was meteen verknocht aan het huis en het koste hem dan ook geen moeite om een beslissing te nemen. Vier maanden later trok hij er in. Tot zo ver niks bijzonders.
Behalve dan dat de drieënveertig jarige wethouder uit Zwolle en een aantal vrienden van hem bij het klussen een onaangenaam gevoel kregen als ze de kelderdeur passeerden. Anton schonk daar verder geen aandacht aan en naarmate het werk vorderde verdween het akelige gevoel.

Zes weken later, op een regenachtige avond, liep Anton naar de keuken om zichzelf een glas wijn in te schenken. Dit deed hij elke avond als het journaal was afgelopen. Met het glas goed vol ging hij de zoektocht aan om iets te vinden wat interessant genoeg was om naar te kijken. Bij het passeren van de kelderdeur liep er een koude rilling van zijn nek naar zijn onderrug. Het leek alsof er iemand naar hem keek. Van schrik bleef hij staan. Anton wist niet waarom, maar iets in hem dwong hem de deur van de kelder te openen. Op dat moment was het een raadsel waar die behoefte vandaan kwam. Zijn handen waren klam van het zweet en hij stond te trillen op zijn benen. Toch liep hij naar die deur en drukte de klink naar beneden.
Even twijfelde hij.
Toen opende hij de deur.
In een soort trance, want hij wist niet goed waar hij mee bezig was, strompelde hij naar beneden. Zonder erbij na te denken begaf hij zich naar de verste hoek van de kelder. Hier was hij nog niet eerder geweest. De woning was ruim genoeg dus hoefde hij hier niets op te slaan. In de hoek stond een oud theekastje. Het was een eikenhouten Art deco kastje en verkeerde nog in bijzonder goede staat. Al jaren lang was hij liefhebber van deze stijl uit de jaren twintig en dertig van de vorige eeuw. Even bewonderde hij het stukje antiek en schoof het toen aan de kant. Op de grond lag een oud stoffig boek, waarvan de kast was vervaardigd uit verschrompeld zwart leer.
Anton pakte het vast. Het voelde stroef en niet prettig aan. Voor lange tijd, hij wist niet zo goed hoe lang, bleef hij naar het boek kijken. Hoe langer hij het vast had, hoe sterker het gevoel naar boven kwam dat hij wenste dat hij daar nooit was komen te wonen.
Ondanks deze primitieve en irrationele angst drukte hij het tegen zijn borstkas en slenterde bijna gehypnotiseerd weer naar boven. In de woonkamer ging hij in zijn leren Chesterfield zitten en begon het zorgvuldig te bekijken. Het verschrompelde leer leek in het licht van de schemerlamp op een plattegrond van een oude verlaten stad. Een metropool waarvan iedereen het bestaan van was vergeten.
Na het bestuderen van de buitenkant sloeg hij het open. Sierlijke, met de handgeschreven letters stond het woord Tsathoggua. Toen hij dit las raasde er een ongecontroleerde angst door zijn lijf. Het galmde als een onmenselijk woord door mijn hoofd. Van schrik sloeg hij het dicht en legde het op de bijzettafel naast de stoel. Zijn handen trilden en hij merkte dat hij verstijft in zijn stoel zat. Met knikkende knieën stond hij op en liep naar boven. Hij moest gaan liggen en proberen wat te slapen. Echter, het bijna onaardse woord Tsathoggua bleef als een vreselijke nachtmerrie door zijn hoofd spoken.
Moeizaam viel hij een uur later in slaap.

De volgende morgen stond Anton onrustig en niet uitgerust op. Beneden aangekomen ontweek hij de plek waar het boek lag. Twee dagen had het geduurd voordat hij het aandurfde om het op te pakken en op een plek te leggen waar ik het niet kon zien. De weken erna gebeurde er niets, alleen als hij zich te dicht bij het boek begaf kwam er een onbeschrijfelijke angst naar boven. Tot die ene dag.

Klam van het zweet werd hij die ochtend wakker. Hij moest iets afschuwelijks gedroomd hebben want hij voelde zich niet op zijn gemak. Vlagen van de droom kon hij zich nog voor de geest halen. Er was iets met een vreselijk uitziend wezen. Het zag er uit als een grote pad die log door de straten van de stad liep. Hij stapte uit bed en kreeg opeens een enorme drang naar het boek. Het leek alsof het hem een antwoord kon geven op een vraag die hij tot nu toe niet had durven stellen. De hele dag bleef deze drang aanhouden. Hij kon zich niet concentreren. De gedachte bleef uitgaan naar het boek. Op zijn werk maakte hij de ene fout na de andere. Om vier uur besloot hij dat het genoeg was en snelde zich naar de woning tegenover de stadsmuur. Daar aangekomen rende hij als een klein kind naar de houten kist, waarin hij het boek voor zichzelf had verstopt.
Zittend aan de eettafel sloeg Anton het open, waarna de woorden, die in een vreemde taal op papier stonden, als een zwerm wilde bijen op hem afkwamen. De woorden kon hij niet lezen, maar hij voelde diep van binnen wat er stond geschreven. Alle informatie in het boek kwam tot hem in een fractie van een seconde. De letters, de woorden, de zinnen het gehele boek schoot door zijn hoofd.
Misselijk en vol walging gooide hij het dicht en rende al schreeuwend in naar buiten de duisternis in. Maar zelfs daar kwam hij niet tot rust. Overal voelde hij de aanwezigheid van onbeschrijfelijke wezens, die verscholen in de duisternis, hongerig naar hem loerden. Anton kon ze niet zien, maar voelde hun aanwezigheid. Hij moest van deze plek en zette hem op een rennen. De straat begon langzaam te veranderen. Zijn voeten glibberden over de inmiddels gladde keien, die leken ingesmeerd met een soort glibberig slijm. Met moeite kon hij zich in evenwicht bewaren. De oude stadsmuur leek groter en groter te worden, terwijl de huizen aan de andere kant van de straat in staat van ontbinding verkeerden. Van de kozijnen bladderde de verf er af en onder het hout er onder ontstonden dikke bulten. Uit de muren kwamen insecten gekropen die doelloos en verward rond kropen. Werd hij krankzinnig? De duisternis verzwolg de lantaarn langs de weg, waardoor alles alleen werd verlicht door de voll
e maan die aan de hemel stond.
De straat, de stad veranderde.
Het veranderde in een grotesk monster van enorme omvang.
Een wezen wat miljoenen jaren had geslapen en nu ontwaakte.
Het slokte hem op.
Anton stond stil en zijn hart ging wild te keer. Vanuit het niets doemden opeens langgerekte schaduwen. Nog voordat hij weer weg kon rennen werd hij vastgepakt. Een ijzige hand greep hem bij zijn nek. Met een enorme snelheid werd de wethouder naar achteren getrokken en verloor daardoor bijna zijn bewustzijn. Na een paar hartslagen merkte hij tot zijn stomme verbazing dat hij weer thuis was. Zittend aan de eettafel en met het boek voor zich opengeslagen. Hij moest gedroomd hebben. Of niet? Hij wilde het sluiten maar merkte dat zijn rechterhand tot aan zijn pols in het boek was verdwenen. Met zijn andere hand probeerde Anton in wilde paniek zijn hand terug te krijgen. Na hard trekken lukte het uiteindelijk. Nog verlamd van angst zag hij opeens een arm langs hem heen gaan.
Wanneer hield deze bizarre nachtmerrie op?
Een lang figuur, gekleed in een paars habijt, waarvan de capuchon over zijn hoofd was geslagen, pakte het boek van tafel. Anton kon een glimp opvangen van zijn ontvelde gezicht en zijn gele felle ogen. Verstijft van angst zag hij hoe de bijna magische figuur richting de gang liep. Het draaide zich om en sprak met een diepe zoemende stem; ‘Dit is niet voor u om te bezitten. Geen mens kan het aan om de woorden die hier staan geschreven te lezen en te begrijpen. Het zal het einde betekenen van uw soort, tenminste als hij dat wil. Maar uw lot staat al vast.” toen stapte het over de drempel en verdween in het niets.
De volgende dag later zette hij het huis aan de waterstraat te koop en besloot er nooit meer een voet over de drempel te zetten. Vanaf die tijd woont Anton bij mij thuis. Elke dag heeft hij het over deze gebeurtenis en vraagt hij me soms bijna smekend of ik het voor hem op papier wil zetten. Ik vraag me af wanneer hij zijn verstand begint te verliezen. Het kan niet lang meer duren. De blik in zijn ogen is soms te angstwekkend om te verwoorden. Ik moet echter stoppen met schrijven want ik hoor Anton de trap op lopen. Weet niet waarom maar voel me zenuwachtig worden. Een onbeschrijfelijk gevoel komt naar boven.
Ik hoor hem over de gang schuifelen, richting mijn werkkamer.
Mijn handen beginnen te trillen.
Zijn ademhaling gaat zwaar, alsof hij bijna geen lucht krijgt.
Ik hoor hem een afschuwelijk geluid produceren. Het lijkt op het kwaken van een pad die op sterven ligt.
Loop door! Alstublieft loop door!
Hij klopt aan.
Nee, niet binnenkomen!
Even is er stilte. Geen gekwaak, geen zware ademhaling.
Dan zie ik de klink naar beneden gaan.
De deur gaat open…… Anton stapt naar binnen.
O mijn god, zijn gezicht zit onder de bulten en zijn ogen stralen een geel licht uit……………..

Jan Wessels is vijfendertig jaar en woont in Zwolle. Dit verhaal, Tsathoggua; het verboden boek, is geïnspireerd op een creatie van schrijver Charles Ashton Smith. Tsathoggua was een god die deze schrijver had bedacht en voorkwam in het verhaal; het relaas van Satampra Zeiros. Goede vriend Lovecraft gebruikte deze creatie een jaar later ook in een van zijn korte verhalen. Namelijk; gefluister in de duisternis. In dit verhaal laat Jan Wessels deze pad-achtige god los in ons eigen Nederland. Want de creaties van schrijvers als Smith, Lovecraft of Howard kunnen heel goed hier plaatsvinden.

Steun jij De Nachtvlinders met een kleine maandelijkse bijdrage?

2 gedachten over “Kort Verhaal: Tsathoggua, het verboden boek (Jan Wessels)”

  1. Het verhaal heeft een sterk begin en maakt me erg nieuwsgierig naar wat je bedacht hebt. Dat het zich in Nederland afspeelt zorgt ervoor dat je er als Nederlandse lezer meteen wat meer betrokken bij bent, dus dat is een goede keuze.

    Helaas staan er wel nog redelijk wat schrijffouten en slordigheden in. Als je je verhaal kritisch laat nalezen of zelf nog eens kritisch doorleest, kun je er vast nog wel het één en ander uithalen. In het begin schrijf je: “Het verhaal vond zijn oorsprong precies twee maanden geleden, toen Anton van Pijkeren een huis te koop zag staan aan de Waterstraat, tegenover de stadsmuur in het centrum van Zwolle. Hij was meteen verknocht aan het huis en het koste hem dan ook geen moeite om een beslissing te nemen. Vier maanden later trok hij er in.” Bedoel je misschien “twee jaar” ipv “twee maanden”? Zoals het er nu staat kan het iig niet.

    Die pad en die stad vind ik wel gaaf, maar ik weet niet hoeveel je daarvan zelf hebt bedacht en hoeveel je gebruikt hebt van Charles Ashton Smith? Het einde vind ik raar, want ik kan me niet voorstellen dat je beschrijft wat je voelt als je bang bent voor iets wat nadert; dan onderneem je toch actie ipv te blijven schrijven? Als horrorfan heb ik het verhaal graag gelezen, maar de uitvoering vind ik – op het begin na – matig.

    Beantwoorden
    • Lovecraft, goede inspiratiebron 🙂

      Ik sluit mij geheel bij Sjors aan, een flink aantal slordigheden maakten het verhaal voor mij minder prettig om te lezen.

      Desondanks vond ik de beschrijving van de pad (en dat in Zwolle) erg gaaf, ik vond het erg spannend, omdat ik benieuwd was naar wat het lot van de arme wethouder was. Ik heb in ieder geval geboeid gelezen tot het einde!

      Beantwoorden

Plaats een reactie