De Silver Memorial Bridge is een brug over de Ohio-rivier tussen Gallipolis in Ohio en Henderson in West Virginia. Deze brug was gereed in 1969 en verving de kort daarvoor ingestorte Silver Bridge brug die iets stroomopwaarts in 1928 werd voltooid. De eerste Silver Bridge werd zo genoemd door de kleur van de aluminium verf en bezweek doordat deze door het jarenlange verkeer verzwakt was.
De ramp gebeurde op een ijskoude nacht op 15 november van jaar 1967. Buiten was het nevelig en het zwart van de nacht leek een voorbode te zijn voor paranormale verschijnselen. Achter een houtopslagplaats naast het tankstation aan de Charleston Road lagen twee tieners te vrijen in een pickup truck. Alfred had zijn motor uitgezet zodat hij samen met zijn Janet konden genieten van hun ultieme privacy. Achter hen snurkte George, de eigenaar van het tankstation, luidruchtig op zijn stoel, maar dat geluid bereikte hen niet. Zij waren intens van elkaar aan het genieten, wat te zien was aan de condensvorming op de ramen. Een eenzame vrachtwagenchauffeur had op dit uur de diensten van de pomp niet nodig en raasde op de weg voorbij. Het tweetal negeerde de wind die rond de auto blies en had geen oog voor het lichtschijnsel dat aan de hemel verscheen. Samen bedreven zij de liefde. Alfred had alleen zijn shirt nog aan en Janet alleen haar sokjes.
Plotseling werd de vrijpartij bruusk verstoord. Een man had op het raam aan de bestuurderszijde getikt en eiste de aandacht op. Janet gilde van schrik, duwde Alfred van haar af en wees naar de persoon die naast hun auto was verschenen. Daar stond een man in een hagelnieuw zwart kostuum geduldig op hen te wachten. Op het hoofd droeg hij en zwarte zonnebril een bijpassende gleufhoed. Zijn olijfkleurige gezicht stond strak en keek de twee indringend aan. Alfred zocht haastig naar zijn broek en voelde een bijna koortsachtige spanning door zijn lichaam gieren. Ook Janet voelde zich niet fijn nu zij betrapt waren en zocht eveneens naar haar kleding terwijl ze preuts haar borsten met haar handen bedekte. Zodra het koppeltje zich enigszins toonbaar tot de man konden richten, begon Alfred het raampje naar beneden te schuiven. Alleen juist op het moment dat hij zich aan de man wilde verontschuldigen was deze man in het zwart naast de auto verdwenen. Alfred dacht nog even dat hun ongenode gast zich even had afgezonderd om hun de kans te geven zich aan te kleden. Dus stapte hij uit om naar de man te zoeken. Maar waar hij ook keek, de man was in geen velden of wegen meer te bekennen. Slecht op zijn gemak ging hij terug naar de pickup en vertelde hij zijn vriendin wat hij had ontdekt. Of beter: wat hij juist niet had ontdekt.
De twee dachten er niet langer over om op deze locatie verder te vrijen en sloegen op de vlucht. Plankgas reden zij bij de twee gebouwtjes vandaan en scheurden de Charleston Road op. Daar werden zij gehuld in het duister van de nacht en konden langs het asfalt nog net wat naaldbomen onderscheiden die de randen van de bossen markeerden.
Even verderop werden zijn opnieuw opgeschrikt. In de koplampen van Alfred’s automobiel was ineens een vreemde gedaante verschenen. Een manshoge gevleugelde gestalte stond ze midden op de weg op te wachten. Twee enorme rode ogen staarden hen bijna hypnotiserend aan. De overige gelaatstrekken werden aan het zicht onttrokken daar deze grote ogen een hel schijnsel uitstraalden. De monsterachtige verschijning had zijn vleugels achter zijn lichaam opgevouwen, maar niet voor lang. Alfred, die zich natuurlijk kapot geschrokken was, stuurde van het monster weg zonder erop te letten of hij daarmee een tegenligger zou raken. De weg was gelukkig vrij van andere weggebruikers, maar hij kon in zijn manoeuvre echt nog maar net een boom ontwijken. Links van de weg schoot hij over een klein grasveldje tussen de bomen door. Nog geen twintig meter later miste hij de t-splitsing, maar kwam door stuntbeweging evengoed nog op een weg uit die haaks lag op de Charleston Road. Daar draaide hij de weg weer op en drukte het gaspedaal maximaal in. Janet voelde hoe zij ruw in de zitting van de passagiersstoel werd gedrukt.
“Wat was dat? Is ie weg? Volgt hij ons?” vroeg Alfred haastig aan haar.
“Nee,” zei ze “…ik bedoel ja. Heu, nee, ik weet het niet!”
“Ja, kom op! Wat is het nou? Kom die engerd achter ons aan of niet?”
Janet keek achterom, maar zag het monster al niet meer. Ze wilde zich weer omdraaien om Alfred gerust te stellen en wierp vanuit haar ooghoek een blik op de weg. Een kans om dat antwoord te geven kreeg ze niet. Vanuit het niets waren een kruiwagen en een hark vanaf een boerderij de weg op gezeild. Alfred miste door een snelle stuurbeweging de kruiwagen die zich door de poltergeist-activiteit had verplaatst, maar kon niet meer voorkomen dat de hark op de plaats waar Janet zat in het glas sloeg. Het metaal van de hark had een gat van bijna een halve meter in het raam geslagen en had ervoor gezorgd dat Janet’s schoot vol met glas kwam te liggen. Ze gilde het uit en maakte daarmee ook dat Alfred volledig in paniek raakte.
“Janet! Nee! Schat, ben jij oké?” vroeg hij benauwd aan haar. Hij richtte zijn blik voor een fractie van een seconde van de weg naar haar en zag tot zijn schrik hoe Janet onder de kleine glaswonden zat.
“Jawel, jawel. Het gaat wel,” antwoordde zij en beet de pijn weg van de glassplinters die haar huid hier en daar hadden opengetrokken. “Het zijn maar kleine wondjes. Maar rij door! Ik wil hier beslist weg. Rij alsjeblieft naar Gallipolis.”
Gallipolis was waar zij beide woonden en bevond zich aan de andere kant van de Ohio-rivier. Gespannen reden ze verder over de White Drive waarop ze waren beland en konden later weer aansluiting vinden op de Charleston Road die in het plaatsje Point Pleasant uitkwam. Janet drukte zich rechts tegen het zijraampje en zag zo precies hoe het vreemde figuur hen vanuit de lucht achtervolgde.
“Sneller Alfred! Daar is hij weer!” ze wapperde zenuwachtig met haar handen en begon te huilen van de angst. Achter hen zweefde het monster door de lucht. De Mothman, zoals hij later is gaan heten, had vleugels met een spanwijdte van circa 3 meter. Klapwieken deed hij niet, maar liet zich dragen door de wind. Alfred, die inmiddels de 6th street van Point Pleasant was ingereden, had geen moeite om zich er te oriënteren en ging recht op de Silver Bridge af. Eenmaal daar aangekomen kon Janet het vliegende wezen niet langer in de lucht ontwaren. Een dikke mist had de brug en het dorpje in een ijzingwekkende greep omarmd. Lichtbundels van automobilisten priemden zwak door de nevelslierten die over het wegdek van de brug dreven. Even later bevond het tweetal zich op de hangbrug en voelden hoe zij bijna bevroren door lucht die door het gat in de voorruit naar binnen werd geblazen.
‘Een ketting is zo sterk als de zwakste schakel’ was ook de uitspraak die van toepassing was op deze rampplek in wording. Of de Mothman en de man in het zwart er nou verantwoordelijk voor waren geweest of niet – niemand zou daar later een antwoord op gaan vinden – vast stond dat het onheil over de brug was afgeroepen. Net voordat het verliefde stelletje tussen de andere verkeersdeelnemers het midden van de burg was gepasseerd, begon één van de kabels het door de roest te begeven en knapte door. De aluminium kleurige brug bezweek onder haar eigen gewicht en al wie er overheen reed. Het zakte door haar constructie. Vele mensen die in de nacht deze brug hadden gekozen voor de oversteek, doken ermee de diepte. Zo gold dat ook voor Alfred en Janet en zagen zij hoe er onder hen onverwachts een groot gat in het wegdek was ontstaan. Auto’s en bussen plensden in de Ohio Rivier te pletter. Een enkeling wist nog juist op tijd te remmen en halt te houden voor het gapende gat. Maar de twee opgejaagde jonge mensen hadden minder geluk. Een flinke massa water omsloot hun pickup truck en trok ze mee de ijzige zwarte diepte in.
Boven op de brug keek de Mothman toe. Hij aanschouwde tevreden het verschrikkelijke tafereel en vloog vervolgens weg om zich daarna nooit meer te laten zien.
Op basis van ooggetuigenverklaringen zou een soortgelijk verhaal als deze werkelijk zijn gebeurd. Ruim 100 mensen uit Point Pleasant en nabijgelegen steden beweren dat zij tussen 1966 en 1967 de Mothman en zijn ‘mannen in het zwart’ hebben gezien. Over deze tragische gebeurtenis in de Amerikaanse staat West Virginia is het boek ‘The Mothman Prophecies’ geschreven. Dat boek is ook verfilmd onder de gelijknamige titel in hetzelfde jaar dat het tweede deel van ‘The Men in Black’ in de Amerikaanse bioscopen verscheen.
Gsorsnoi is de verkorte vorm van Gsor Snoitasilivic Llafo Dog. Een zelfverzonnen nickname die zichzelf verklaart als je deze achterstevoren hardop opleest. Alleen Gsor kun je niet omdraaien. Het is een schuilnaam die ik al gebruik sinds mijn jeugd en vrijwel meteen heb verbonden aan mijn webkrant: de Tycoon Newspaper. Deze weblog, met de uitstraling van een nieuwsblad uit de jaren ’40 – ’50, vormt mijn eigen Daily Planet in een fictieve stad die ik Gohes City heb gedoopt, een variatie op Gotham City. Fan van Steampunk en dystopische steden. Beide beschrijven fictieve samenlevingen met doorgaans negatieve eigenschappen. Deze maatschappijen kennen geen vrijheid, worden gecontroleerd door robots en computers of gaan gebukt onder een voortdurende dreiging. Veel locaties uit Marvel- en DC comics spelen zich af in deze megasteden. Superman’s Metropolis is hier zo’n voorbeeld van. In een parallelle universum aan de onze is Gohes City de hoofdstad van Nederland en meteen de grootste stad van de wereld. De meeste van de verhalen die ik schrijf spelen zich af in deze grimmige metropool die bestuurlijk praktisch onbeheersbaar is geworden en daardoor veel ruimte biedt aan criminaliteit.
Hé, weer een Gsor! Ik kende ‘m (natuurlijk) al, maar leuk om hier weer een gekalibreerd gedrocht te zien staan 🙂
Uiteraard ben ik er ook echt hartstikke trots op Sjors! 😉